Verdubbelde literatuur? (Joost Pollmann)

Items, december 2006

Deze winter verscheen een essaybundel van Willem Jan Otten waarin schrijvers en filmers worden besproken die hebben bijgedragen tot de kerstening van de auteur.‘Waarom komt U ons hinderen’ heet dit boek en het is geïllustreerd door kunstschilder Marc Mulders, iemand die volgens Otten ‘niet bang is voor religie’.

Je kunt de essays van Otten beschouwen als een geloofsbelijdenis via de esthetiek, die zeven jaar eerder werd voorafgegaan door het prachtige pleidooi ‘Het wonder van de losse olifanten’. Maar even opmerkelijk als de godsdienstige strekking van de bundel is het feit dat de teksten gepaard gaan met tekeningen. Otten wil ze zelf geen illustraties noemen, een term die hij te nederig vindt, maar heeft het liever over ‘verdubbelingen’. Mulders heeft Otten verdubbeld.
Ander voorbeeld.

De Vlaamse schrijver Frank Adam heeft vijftien fabels gebundeld in het boek ‘Confidenties aan een ezelsoor’, waarin personages als een zelfmoordterroriste, een filosoof, een homoseksueel en een minister tamelijk absurde dialogen voeren met een ezel die in het bezit is van één oor.

Adam heeft deze Apuleius-achtige bundel laten illustreren door Klaas Verplancke, die hij een van de beste tekenaars van België noemt.

Verplancke schaart zich in de traditie van Brueghel en Bosch en vult de bladen met gehalveerde varkens, grijnzende narren en blote konten. Verplancke werkt momenteel aan een geïllustreerde versie van de ‘Reinaert’.

Literatuur met plaatjes: lang verguisd, nu weer terug? De essays van Otten verschenen eerst in het magazine M van NRC Handelsblad, de fabels van Adam werden voorgepubliceerd in Standaard Magazine.

Misschien komt het gewoon door hun verleden in tijdschriften, die nu eenmaal altijd vol plaatjes zitten. Maar er zijn nog meer voorbeelden.

Afgelopen najaar verscheen ‘De uitvreter’ van Nescio in een editie die door Joost Swarte is verrijkt is met illustraties. Eerder al illustreerde hij ‘Dichtertje’ en ‘Titaantjes’.

In De Volkskrant wordt de column van Mirza (Kader Abdolah) wekelijks op poëtische wijze geïllustreerd door Henk Visch. En Uitgeverij Atlas kwam met ‘Verbeelde gedichten’, waarin veertien striptekenaars zich hebben uitgeleefd op de poëzie van Charles Baudelaire*.

Essays, fabels, novellen, columns, gedichten: alles kan verluchtigd worden. Maar romans? Orhan Pamuk heeft in 2006 de Nobelprijs voor de Literatuur gekregen. Zijn laatst verschenen boek, ‘Istanbul –herinneringen en de stad’, is rijkelijk geïllustreerd en bevat gravures van Antoine-Ignace Melling en vele tientallen zwartwit-foto’s. Maar helaas, het is geen roman. Het is een reeks autobiografische en vooral weemoedige schetsen, gegroepeerd rond de Bosporus.

Romans met tekeningen zijn (afgezien van de malle Illustrated Classics) zeldzaam. In 1989 verscheen bij de literaire uitgever Gallimard een opmerkelijke editie van Louis-Ferdinand Célines Reis naar het einde van de nacht, die was geïllustreerd door de Franse en al even zwartgallige striptekenaar Jacques Tardi. Van Oorschot, die de vertaling heeft uitgegeven, prijst dit werk aan op een iets verontschuldigende toon: “Tardi is erin geslaagd de essentie van Céline’s meesterwerk op buitengewone wijze te vangen: met ruim 400 prachtige tekeningen, van piepklein tot paginagroot en zelfs een groot aantal over twee hele bladzijden, heeft hij het verhaal van een adembenemend décor voorzien zonder de sfeer geweld aan te doen. Sterker: er komt een dimensie bij.”

Een dimensie erbij? Niet iedereen denkt er zo over. Anderhalve eeuw geleden schreef Gustave Flaubert in een brief aan zijn vriend Ernest Duplan: “Zolang ik leef zal niemand mij illustreren, want: de mooiste beschrijving wordt verpest door het kleinste tekeningetje. Op het moment dat een persoon met potlood is vastgelegd, verliest hij z’n algemene karakter en dat wat hij gemeen heeft met duizenden vertrouwde dingen waarvan de lezer zegt: “Dat heb ik ook gezien” of “Zo is het precies”. Een vrouw die getekend is lijkt op één vrouw, meer niet. Het concept is daarmee afgesloten, compleet, en wat je er verder over zegt is nutteloos, terwijl een vrouw die beschreven wordt je doet dromen van duizenden andere vrouwen. Aangezien dit dus een esthetische kwestie is, weiger ik officieel illustraties toe te laten.”

In diezelfde negentiende eeuw maakte een andere Gustave echter furore met zijn illustraties: Doré.

Naar verluidt heeft deze ‘industriële romanticus’ niet minder dan 100.000 gravures geproduceerd, waarvoor hij dan wel 40 mensen in dienst had.

Dante werd door hem geïllustreerd, Cervantes, de Bijbel en nog een hele reeks klassieken. Dat is een vertrouwd rijtje, want eigenlijk zijn er maar heel weinig boeken die illustraties blijken te verdragen: Alice in Wonderland, Gulliver’s Reizen, Pinocchio, Homerus en de Fabels van Lafontaine.

Vaak gaat het hierbij om gepopulariseerde versies, waardoor bijvoorbeeld het satirische vuurwerk van Jonathan Swift – Gulliver’s Travels – per abuis de geschiedenis is ingegaan als een kinderboek!

Achterin de roman ‘Dubbelspel’ van Frank Arion, die in november 2006 cadeau werd gegeven aan duizenden bibliotheekbezoekers, schreef Hella Haasse een ‘Lofrede’. Op ouderwetse toon stelt ze daar: “Lezen en schrijven als voorwaarde tot maatschappelijke mondigheid en individuele ontwikkeling, kortom het lezen als bron van kennis en macht, is voor ons in het Westen iets zo vanzelfsprekends geworden dat voor een groeiend aantal mensen de aardigheid eraf lijkt te zijn. De strip, de beelden op tv, voorzien met kant-en-klare voorstellingen blijkbaar in een behoefte die door het gedrukte woord niet meer wordt opgewekt.”

Zij beweert hier een aantal dingen. Dat lezen een bron van macht is, dat we het vanzelfsprekend vinden dat we kunnen lezen, dat we er daardoor steeds minder aan vinden, dat strip en televisie kant-en-klare beelden aanleveren en dat ze daardoor het gedrukte woord wegconcurreren.

Enkele van die stellingen lijken mij aanvechtbaar, zoals die kant-en-klaarheid van het beeld. Ik voel hier een wantrouwen jegens het beeld en vooral jegens het ‘populaire’ beeld dat wordt gevoed door de leeftijd van Haasse, die al dertig jaar oud was toen minister Rutten van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1948 een brandbrief naar de vaderlandse leerkrachten stuurde: “Het is mij bekend, dat een deel van de Nederlandse schooljeugd veelvuldig z.g. beeldromans leest. Deze boekjes, die een samenhangende reeks tekeningen met een begeleidende tekst bevatten, zijn over het algemeen van een sensationeel gehalte zonder enige andere waarde.”

Haasses kritiek is van de Ruttiaanse soort en getuigt van naïveteit met betrekking tot de complexiteit van het visuele. Dat wil zeggen: kant-en-klare beelden bestaan niet, het oog moet altijd aftasten, het brein moet altijd interpreteren. Beelden léés je!

Dan is er de vermeende suprematie van het woord. Haasse heeft het over een vanzelfsprekendheid van het lezen die helemaal niet zo vanzelfsprekend is. De door haar beoefende romankunst is een relatief jonge kunst, daarvóór haalde men lering en vermaak (edutainment, zeg je nu) uit verhalende schilderkunst en verhalende dichtkunst. Pas sinds de uitvinding van de boekdrukkunst (1455) en de Beeldenstorm (1566) is het woord aan de macht. Misschien is de verfoeide beeldcultuur waar iedereen het over heeft dus niks anders dan een Woordenstorm!

Als je op Google gaat zoeken naar geïllustreerde literatuur, kom je van een koude kermis thuis. Als er überhaupt al iets wordt gevonden, gaat het of om kinderboeken of om antiquarische uitgaven.

Een zoekopdracht in het Engels levert dit op: “Illustrated literature: a rather silly name for comic books. Even so, it is more accurate for some of the truly great ones that try to be more than the usual run of superhero drek.” Aldus ene Damien Skid op de blog Everything2.

De verstripping van literatuur, bijvoorbeeld van Paul Austers ‘City of glass’ door David Mazzucchelli (ook in het Nederlands vertaald), is dan misschien nog de meest geslaagde vorm van literaire ‘verdubbeling’. Zoals onze eigen Dick Matena klassiekers van Reve en Wolkers verstripte. Zijn collega Jan Kruis (van ‘Jan, Jans en de kinderen’) schijnt te werken aan een geïllustreerde versie van Multatuli’s boek ‘Woutertje Pieterse’, maar de voltooiing laat nog een paar jaar op zich wachten.

Laten we terugkeren naar Willem Jan Otten en kijken wat de collages van Marc Mulders nu eigenlijk bijdragen. Kleur, om mee te beginnen, heel veel kleur. Mulders heeft bloemen en dieren als uitgangspunt voor zijn illustraties genomen, misschien om de rijkdom van de schepping te suggereren. De transparantie van de beelden maakt dat ze aan glas-in-loodramen doen denken, die Mulders ook meerdere malen heeft ontworpen. Het boek van Otten is daardoor, zou je kunnen zeggen, een kapel geworden, waar veel licht door de ramen schijnt. Veertien hoofdstukken telt het werk, èn veertien illustraties, want elke katholieke kerk telt veertien kruiswegstaties. Alleen al getalsmatig heeft Mulders met zijn beeldkunst de woordkunst van Otten verdubbeld.

* Er zijn opvallend veel dichters die hun eigen verzen illustreren: Lucebert, Hugo Claus, Rogi Wieg, Leo Vroman, Simon Vinkenoog, Kees Stip, om alleen Nederlandstaligen te noemen…