‘Een stadsdichter is meer dan een dichter’ (Dubbelinterview Frank Adam en Frederik Lucien De Laere (Poëziekrant 2009)

Dubbelinterview stadsdichters Damme: Van stad naar wereld, van geschiedenis naar actualiteit

Sinds begin dit jaar telt de stad Damme twee stadsdichters, een gewezen en een huidige stadsdichter. Op gedichtendag volgde Frank Adam officieel zijn streekgenoot Frederik Lucien de Laere op. Enkele maanden later bezocht Poëziekrant de twee West-Vlamingen. Hoe kijkt Frederik Lucien De Laere terug op zijn stadsdichterschap? En welke plannen heeft de nieuwe stadsdichter, Frank Adam?

Frederik Lucien De Laere en Frank Adam kennen elkaar niet persoonlijk. Maar de twee streekgenoten hebben wel kennis over elkaars werk. En wat blijkt? Ze kunnen de poëzie van de andere zeker smaken. Bij de poëzie van zijn voorganger heeft Frank altijd het gevoel dat hij het gedicht zelf had willen schrijven. ‘Als lezer word je verrast door de intrigerende combinatie van klank en betekenis, vorm en inhoud, eenvoud en diepgang.’ De gewezen stadsdichter, Frederik Lucien De Laere, is duidelijk opgetogen met dit compliment. ‘Ik vind het tof dat Damme een opvolger gevonden heeft, maar ik vind het zeker tof dat de keuze op Frank gevallen is. Vanwege zijn werk is hij een waardige opvolger.’ De reden waarom het duo elkaar apprecieert, wordt al snel duidelijk. Op het vlak van poëzie zijn de stadsdichters het vaak met elkaar eens.

Meerwaarde en reflectie

Na twee jaar gaf Frederik Lucien De Laere de fakkel van het stadsdichterschap door aan Frank Adam. Maar wanneer is een dichter een goede stadsdichter? Welke tips heeft De Laere voor zijn opvolger? ‘Blijf jezelf in het stadsdichterschap. Als je een opdracht krijgt, spring er op je eigen manier creatief mee om. Doe vooral je eigen ding. Een stadsdichter moet ook onbevangen zijn. Wat geschreven wordt, moet een meerwaarde geven aan de stad, anders hoeft het volgens mij niet. Iedere dichter is anders en doet dat op zijn eigen manier. Ik heb in die periode ook geprobeerd om te tonen wat ik als dichter in huis heb. Dat was de reden waarom ik veel variatie in mijn stadsgedichten heb gestoken. Maar de belangrijkste raad die ik wil meegeven is, amuseer je en leef je uit.’ Frank Adam is het volledig eens met deze stelling. ‘In het theater geldt de regel dat je er maar beter mee ophoudt als je op scène als acteur geen spelplezier ervaart. In de literatuur is het niet anders. Als schrijver of dichter moet je er voelbare goesting in hebben en je amuseren. Wat niet betekent dat het inhoudelijk de lichtvoetige kant moet uitgaat. Een acteur kan op scène met veel plezier doodserieus staan sterven. Een stadsdichter worstelt met de paradox dat hij zichzelf tot de stad en zijn lezers hoort te rekenen, maar tegelijk de stad en zijn lezers niet naar de mond moet schrijven. Net zoals een politicus zijn kiezers niet moet geven wat ze willen, maar wat ze nodig hebben. Met andere woorden de schrijver-dichter Frank Adam is een ander persoon dan de mens Frank Adam.’

Frederik Lucien de Laere raad zijn streekgenoot nog aan om de Dammenaars te leren kennen. ‘In feite ken ik niet zo veel inwoners van Damme. Dat vind ik achteraf gezien wel jammer. Ik beklaag het mij een beetje dat ik nooit op café ben geweest. Misschien had ik nog meer betrokken moeten zijn bij het dagelijks leven van de Dammenaars.’

Noch Frederik Lucien de Laere noch Frank Adam zijn inwoners van Damme. Maar het duo heeft wel een band met de historische stad. Adam is opgevoed in Sijsele, een deelgemeente van Damme. Terwijl De Laere er als kind vaak naar toe ging. ‘Ik was gefascineerd door een bepaalde vijver. Wij noemden dat het putje van Damme. Maar eigenlijk is het een overblijfsel van een Middeleeuwse sluis. Als kind vond ik het onderwater leven enorm boeiend. Ik bestudeerde voortdurend wat er zich daar allemaal afspeelde. Door die vijver heb ik veel geleerd. Ik had thuis ook een aquarium. In de zomer ging ik bijna iedere week naar Damme. Meestal nam ik van alles uit die vijver om mee te nemen naar huis. Door dat allemaal te observeren heb ik de schoonheid en de wreedheid van de natuur leren kennen. Ik vond het enorm spectaculair. Mijn aquarium was een jungle in het klein. Het was eten en gegeten worden. Op oudere leeftijd ging ik fietsen naar Damme met de muziek van Jacques Brel in mijn achterhoofd. De sfeer uit die liedjes combineren met het platteland vond ik fantastisch. Ik zong de liedjes van Brel effectief luidop. Die twee zaken heb ik altijd onthouden over Damme. Natuurlijk heb ik nog een betere band gekregen met die stad door twee jaar stadsdichter te zijn.’

‘Ik heb in Damme niet alleen de schoonheid en de wreedheid van de natuur leren kennen, maar ook de schoonheid en de wreedheid van de mens,’ gaat Frank Adam verder. ‘Ik was vier jaar toen ik op een zonnige middag vrolijk de Damse velden in fietste. In mijn herinnering zie ik mezelf altijd zweven boven de plaats van de misdaad  – een tot de randen toe met bruin sop en eendekroos gevulde Damse Grote Gracht – en de kinderlijk filosofische vraag die mij als vierjarige overviel terwijl een wrede hand mijn lichaam onder water drukte, zal ooit ook wel mijn allerlaatste zijn: waarom ik toch al moest ophouden met leven? Mijn kortverhalendebuut heeft dat Damse drama gesublimeerd en zette mij met een Rabo Lenteprijs, beste kortverhaal van alle Vlaamse en Nederlandse tijdschriften, op weg in de literatuur. Een echo van die gebeurtenis is ook te horen in Lied van den modernen tijd, een vroeg-21ste-eeuwse muzikale Apocalyps van componist Johan De Smet en mij. In de nadagen van 9/11 trekt zanger Benoît De Leersnyder daarin als een post-postmoderne profeet langs desolate dorpen en steden om zijn boodschap met krassende megafoonstem te verkondigen. Na commentaren over het verval der zeden en gruwelijke taferelen uit de recente wereldgeschiedenis eindigt dit theaterlied met mijn vroegste Damse herinnering.  Maar de stad mijner jeugd hoeft zich geen zorgen te maken: persoonlijke belijdenissen zijn in mijn werk een absolute uitzondering. Ik schep doorgaans vanuit de verbeelding.’

Ook de gedichten van zijn voorganger zijn niet gebaseerd op herinneringen. ‘Van de acht gedichten is er maar een uitzondering. Het gedicht over Jacques Brel. Om dat te schrijven ben ik wel teruggekeerd naar mijn jeugd. Maar ook zonder die herinneringen kan een gedicht persoonlijk zijn’, zegt Frederik. ‘Je houdt je bezig met openbare zaken alsof het persoonlijke kwesties zijn,’, vult Frank hem aan.

Vraagtekens en opdrachten

De voornaamste reden waarom Frank Adam inging op de vraag om stadsdichter van Damme te worden, was omdat hij de kans kreeg om te schrijven over de wereld. ‘Tijdens Antwerpen ‘93 werd ik als deelnemend auteur aan een operaworkshop geacht mij te bezinnen over de vraag: ‘Kan kunst de wereld redden?’ en hoewel interessant en van alle tijden, had de kwestie toen toch iets salonachtigs, iets al te theoretisch. In de pre-apocalyptische tijden waarin we nu terechtgekomen zijn klinkt ze al veel relevanter. Een stadsdichter heeft wat mij betreft de plicht om literatuur te bedrijven die iets zegt over de wereld én een standpunt durft in te nemen, zonder de lezer zijn intellectuele en morele vrijheid te benemen. Net als met mijn absurde fabels ‘Confidenties aan een ezelsoor’ hoop ik dat mijn stadsgedichten de stadslezer laten nadenken over actuele kwesties in het hedendaagse Damme, dat ze zijn hoofd van de nodige vraagtekens voorzien.  Omdat de tentoonstelling over mijn absurde fabels opende in Damme op Valentijn en ik op dit ogenblik mijn Fabels over de Liefde aan het schrijven ben, was mijn eerste opdracht als stadsdichter dan ook een fabel over dat onderwerp.  Achter de wijdverspreide romantische versie van de liefde liet ‘Valentine on ice’ de lezer de lacaniaanse variant zien, deze waarin het verlangen geldt als enige remedie tegen de angst.  Niet bepaald om mee uit te pakken op een etentje in het historische Damme.’  De Laere reageert dat hij niet bewust geschreven heeft over het hedendaagse Damme. ‘Als je schrijft over een stad dan ben je altijd een dichter van de tijd. Ik wil ook een tijdsdocument afgeven. Daar vinden wij elkaar in terug. Maar ik heb mij vooral laten inspireren door de geschiedenis van de stad. Zo’n plaats kan je niet losmaken van zijn verleden. Door Napoleon is er wel een en ander verloren gegaan van rijkdom en gebouwen. Damme ademt een sfeer uit van vergane glorie en ook een autenciteit van een landsschap uit de Middeleeuwen. Het is een autenthiek stuk Vlaanderen.’

Adam vindt het stadsdichterschap ook interessant omwille van de roes van het debuut. ‘Ik heb tamelijk veel genres beoefend en telkens opnieuw verlang je naar die absolute vrijheid, die literaire nieuwsgierigheid, die al of niet bewuste experimentele durf van de eerste keer, alsof je telkens aan een nieuw leven begint. Ook nu weer.’

Het stadsdichterschap trok Frederik Lucien De Laere vooral aan omwille van de opdrachten. ‘Bij mij begon het wel anders dan bij Frank. Ik kende een boekenhandelaar in Damme, Paul Verstraete en hij heeft mij gevraagd om eens een gedicht te schrijven over zijn stad. .De directeur van Toerisme, Bert Van Haecke had plannen om een poëzieroute te creëren. Het gedicht Hondsdamme was eigenlijk mijn proefstuk. Daarna vroegen ze mij als stadsdichter. Wat ik interessant vond aan die functie was de opdrachten. Die manier van werken, ligt mij wel. Het is iedere keer een uitdaging, een debuut zoals Frank zei. Hoe moeilijker het onderwerp, hoe meer je in keurslijf gedrukt wordt, hoe liever ik het heb. Het is een uitdaging om binnen de normen iets waardevols te creëren. Dan kan je als dichter je grenzen verleggen. Het doet mij enorm denken aan de tijden dat dichters en zangers nog werkten voor vorstenhoven, baronnen of graven. Vroeger bestond dat in iedere kunstvorm. Dat was toen echt een traditie. Ik vind dat een aantrekkelijke manier van werken. Ik maak ook deel uit van een dichterscollectief. Wij werken ook met opdrachten. Maar eigenlijk leg een dichter zichzelf altijd een opdracht op, een bepaalde beperking. Als je een onderwerp kiest dan moet je al een zekere weg volgen. Het genre poëzie is ook een keurslijf. Het is een beperking maar tergelijk is het ook verrijkend.’ Door de stadsgedichten te schrijven heeft hij veel geleerd over de stad Damme. ‘Poëzie schrijven als stadsdichter is meer dan dichten. Het is werken als onderzoeker. Ieder onderwerp heb ik uitgespit. Ik ben dan eerder een interviewer, iemand die de streek leert kennen, een toerist eigenlijk. Ik schrijf daar dan geen verslag over, maar ik neem er de zaken uit die interessant kunnen zijn. Dan pas komt de dichter aan bod. Achter de schrijftafel kom ik tot nieuwe inzichten. Ik ben eerder een doener dan een denker. Behalve dat opzoekingswerk komt er niet zo veel denkwerk aan ten pas. Ik haal een paar elementen eruit. Dat gebruik ik dat als materiaal. Een gedicht ontstaat terwijl ik schrijf. Nadien voel je dat je jezelf verrijkt hebt. De laatste jaren schrijf ik meer en meer al zoekende. Als stadsdichter heb ik dat gedaan en ik schrijf nog steeds op die manier.’

Ook Frank Adam vindt opdrachten leuk en kan zich volledig vinden in deze manier van werken. ‘Bij poëzie werk ik ook zo. Op die momenten ben je inderdaad veel meer dan schrijver en dichter. Maar voor een fabel werkt het anders. Ik kan pas beginnen schrijven als ik weet hoe het verhaal perfect in elkaar steekt.’

De twee streekgenoten hebben weinig vrije momenten. Frank Adam is druk bezig met theater en schrijven. Frederik Lucien De Laere is naast dichter ook leerkracht. Wanneer vinden ze de tijd om een gedicht te schrijven? Ook op deze vraag komt het antwoord met elkaar overeen. Adam schrijft poëzie meestal op een dood moment. ‘Het kan vlug komen. Hoe meer ander werk voorrang heeft, hoe vlugger het soms komt. De ideale plaats voor mij is een trein. Maar ik ben, zeker voor mijn andere werk, ook wel gehecht aan mijn bureau.’ Voor De Laere ligt dat wel even anders. Ooit heeft hij geprobeerd om gedichten te schrijven op een trein, maar hij merkte al vlug dat dat voor hem niet werkte. ‘Ik kan alleen in mijn vertrouwde omgeving schrijven. Ik moet echt aan mijn bureau zitten’, legt hij uit. ‘Net zoals ik tijd neem voor sociale contacten; maak ik tijd vrij om poëzie te schrijven. Misschien zou ik betere gedichten schrijven als ik er constant mee bezig kon zijn, als ik elke dag kon schrijven. Maar misschien ook niet. Bij mij is poëzie een momentopname, een soort uitbarsting van dingen die in mijn hoofd zitten of in mijn lichaam. Daarna komt er weer een periode van leegte. Soms is het ook wel goed om als dichter te zwijgen. Daar heb ik het eerlijk gezegd wel wat moelijk mee. Want ik wil constant bezig zijn. Als ik niet zou schrijven, dan zou ik niet dezelfde mens zijn. Het is een essentieel onderdeel van mezelf geworden. Misschien is het wel een soort verslaving. Als je creatief bezig bent, denk je op een bepaalde manier. Het is een methode van je hersenen gebruiken. Als je dat gewoon bent, is het misschien wel een soort drugs waar je niet meer vanaf raakt.’

Tijdelijk en gelijkenissen

Frederik Lucien De Laere kijkt met tevredenheid terug op zijn periode als stadsdichter. Hij vond twee jaar wel genoeg. ‘Ik wil andere dingen doen, nieuwe uitdagingen aangaan. In november komt er een nieuwe bundel. Ik heb het stadsdichterschap altijd beschouwd als een deel van mijn dichter zijn. Ik ben nooit alleen stadsdichter geweest.’ Frank Adam vindt twee jaar een interessante periode. Een jaar lijkt hem redelijk kort. Als je na een jaar niet tevreden bent, kan je het goedmaken in het tweede jaar. Dan kan je nog alles uitproberen dat je wilt doen, klinkt het.

De gewezen stadsdichter heeft vooral goede herinneringen aan de prestatiemomenten. ‘De zwemwedstrijd Damme-Brugge vond ik echt leuk. Ik las het gedicht voor en sprong daarna in het water. De wedstrijd is wel niet volledig verlopen zoals ik wilde; Ik ben op 800 meter van de finish gestrand. Ik had een zwempak aan, maar dat kwam maar tot aan mijn knieën. Toen ik een kramp kreeg in een niet bedekt deel, moest ik opgeven. Ik ben dan afgevoerd door een reddingsboot. Want ik was bijna onderkoeld. Ze hebben mij dan op die manier naar de finish gebracht. Er waren daar mensen die de stadsdichter aan het opwachten waren. Dat was wel een bijzondere belevenis. Maar al die presentaties hadden iets. Ik ben zeker van plan om naar zo’n moment van Frank te gaan kijken.’ De huidige stadsdichter geeft toe dat hij enorm naar die presentaties uitkijkt. ‘Mijn fabel over de liefde werd erg mooi muzikaal omkaderd door zanger Benoît De Leersnyder en componist Johan De smet, die een aantal van mijn theaterliederen brachten.’

De Laere zal het stadsdichterschap niet missen. ‘Met het gedicht Vriezeganzen is die periode mooi afgerond. Ik wilde in schoonheid eindigen. Dat gedicht was er een mooi symbool voor. Het gaat over het komen en gaan van de stadsdichter. Het tijdelijke en het eeuwige. De vogels sterven, maar de cyclus gaat verder. De dichter is tijdelijk. Maar de poëzie heeft een bepaalde eeuwigheidswaarde. Hoewel je dat ook weer moet relativeren.’ Violgens hem springen er twee van de acht gedichten uit. ‘Het eerste Hondsdamme en het laatste Vriezeganzen vind ik de beste gedichten. Ik heb er heel veel ingestopt van materiaal en inhoud. Toch blijft het overeind als poëzie. Dat is ook wel de kunst als stadsdichter om zo veel mogelijk te zeggen over je stad in die bepaalde vorm. In die twee gedichten ben ik daar het best in geslaagd. Vriezeganzen is redelijk rap tot stand gekomen, maar ik heb er wel veel voor opgezocht. Over Hondsdamme heb ik langer gedaan. Maar dan was de druk er nog niet van het stadsdichterschap.’ Voorlopig is hij wel uitgeschreven over Damme. Maar hij sluit niet uit dat hij ooit nog eens een gedicht schrijft over die stad.

Volgens Frank zijn er overeenkomsten tussen zijn stadsgedichten en die van zijn voorganger. Frederik is het hiermee eens. Hij voegt er nog aan toe dat hij in zijn gedichten ook met legendes heeft gewerkt wat dicht aanleunt bij de fabels van Frank.

Brugge en Moskou

Frederik Lucien de Laere heeft de smaak van het stadsdichten wel te pakken. Hij zou het zeker nog eens willen doen. ‘Ik zou het voor elke stad zien zitten. Al was het voor Moskou. Je moet er zelfs niet wonen om stadsdichter te kunnen zijn. Volgens mij heeft het een bepaalde meerwaarde om als buitenstaander naar een stad te kijken. Dan ben je ook objectiever.’ En wat zou hij als inwoner van Sint-Andries Brugge denken van stadsdichter worden van Brugge? ‘Ik zou er geen moment aan twijfelen, maar ik zit daar niet achter te vissen. Ik had nooit durven dromen dat ik zo veel opdrachten zou krijgen. Mijn eerste bundel uitgeven was een jongensdroom die uitgekomen is. Ik klaag zeker niet over gebrek aan aandacht. Als er een ambitie is dat ik heb als dichter, dan is het niet gefrustreerd raken. Voor mij speelt de fun een grote rol. Ik zou het niet uitsluitend voor mezelf willen doen. Ik wil zeker ook met mijn gedichten naar buiten komen. Maar daarvoor bestaan er genoeg manieren. Als er erkenning komt, dan doet dat natuurlijk erg goed. Het is super dat er gedichten van mij uithangen in Damma. Als dichter kan je toch niet meer wensen? Met zoiets bereik je enorm veel mensen. . Ik ben natuurlijk in Brugge geboren en getogen. Maar ik vind dat geen voorwaarde om een goede stadsdichter te zijn. Ik heb niet echt een voorkeur. Over elke plaats kan een dichter iets schrijven. In iedere stad is de stadsdichter een soort ambassadeur. In die twee jaar heb ik wel het gevoel gekregen dat poëzie een  uithangsbord is voor een stad, een soort visitekaartje.’

Tot slot komt het duo tot een aangename conclusie. Ook binnen twee jaar zal er volgens hen keuzes genoeg zijn om stadsdichter van Damme te worden. Ze denken aan Bruggeling Peter Verhelst, Denis Vercruysse van Het Venijnig Gebroed en Herman Leenders. De vierde naam die valt, is die van Kamagurka. Dat zou wel speciaal zijn, concluderen de gewezen en huidige stadsdichter van Damme.

_________________________________

Frank Adam

Lied van den modernen tijd

Lied van den modernen tijd is een vroeg-eenentwintigste-eeuwse muzikale apocalyps van auteur Frank Adam & componist Johan De Smet.

In de nadagen van 9/11 laten zij zanger Benoît De Leersnyder als een post-postmoderne profeet langs desolate dorpen en steden trekken om zijn boodschap met krassende megafoonstem te verkondigen.

Na commentaren betreffende het verval der zeden en gruwelijke taferelen uit de recente wereldgeschiedenis eindigt het lied met de herinnering aan een al even apocalyptische gebeurtenis uit het persoonlijke leven van de tekstschrijver, die op 4-jarige leeftijd op miraculeuze wijze aan een tweede leven begon.

Uit: liederencyclus ‘Confidenties!’

Voor muziek van componist Johan De Smet

Uitvoering Johnny Smet String Quartet, zang Benoît De Leersnyder

Davidsfonds/Eufoda, De Werf, 2006

Uitgezonden op Klara op 31 december 2008 na Erotische fabels special en op 4 januari in De Sporen.

 

Lied van den modernen tijd

 

Ziet, den modernen tijd.

Ziet, den modernen tijd.

Ahasverus op de vlieger.

Boeddha op café.

Dido op een dildo

Eros van corvee.

Judas aan de deure

met ampullen LSD

Mammon op de beurze

Frankenstein premier.

Satan in den hoge

in de zwarte synagoge

van theater en tv!

Ziet, den modernen tijd!

Ziet, den modernen tijd!

Johannes op zijn velo

in de piste van Ground Zero

Jezus in nen lochtink

van marmer en staal

O Heilige blomme!

O Heilige graal!

Ziet, den modernen tijd!

Ziet, den modernen tijd!

Mijn mémé haar orakel.

Mijn pépé zijn wit peerd

Mijn zuster haar schoon laken

van soldaten g’arrangeerd.

Ikke in de beke

De beke in mij

Ikke in memoriam

In memoriam mij

Vader, moeder, komt eten.

En God, zet u bij.

_________________________________________